Korte toelichting uitspraak over de gevaren van een mondelinge overeenkomst

Een mondelinge overeenkomst, is net als een schriftelijke overeenkomst gewoon rechtsgeldig. Problemen kunnen echter makkelijker ontstaan wanneer de andere partij het bestaan van de mondelinge overeenkomst niet erkent. Dan moet degene die stelt dat er sprake is van een mondelinge overeenkomst voldoende aannemelijk maken (door het aandragen van bewijs), dat er wel sprake was van een dergelijke overeenkomst. En dat kan nou juist moeilijk zijn.

Een dergelijke overeenkomst kan aannemelijk worden gemaakt met bijvoorbeeld:
– getuigen die aanwezig waren bij het gesprek;
– berichten achteraf die het bestaan van de mondelinge overeenkomst (lijken te) bevestigen);
– een opgenomen gesprek.
– een handeling die het bestaan van de overeenkomst bevestigd (bijvoorbeeld het betalen van een maandelijks huurbedrag).

In deze zaak oordeelde de rechter dat het bestaan van de overeenkomst onvoldoende vast stond. Daarbij kan hebben meegespeeld dat het hier om een kort geding ging. In een kort geding is minder/geen ruimte voor bewijslevering en dienen feiten en omstandigheden behoorlijk vast te staan. Hier oordeelde de rechter in ieder geval dat de getuigenverklaringen en handelingen onvoldoende waren.

Het kan in dergelijke situaties verstandig zijn om bijvoorbeeld na het maken van een mondelinge afspraak zelf een bericht/email aan de andere partij te versturen, waarin de mondelinge afspraak bevestigd wordt. Indien de andere partij daar dan niet op terugkomt, kan dat eventueel als onderbouwing voor het bestaan van de mondelinge overeenkomst dienen.

Gegevens uitspraak schoonmaakkosten opleveren huurwoning en borg

Referentie: ECLI:NL:RBROT:2024:6260
Rechtbank: Rechtbank Rotterdam (kort geding)
Zaaknummer: 11117982
Datum: 26-06-2024
Onderwerp: mondelinge overeenkomst, aanvaarding, huurovereenkomst
Relevante wetgeving: art. 6:217 BW, art. 3:37 BW
Rechtsoverwegingen: 2.5 en 2.6

Lees de uitspraak op rechtspraak.nl

Rechtsoverwegingen

Onvoldoende aannemelijk dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen

2.5.[eiser 1] c.s. stelt dat op 5 april 2024 mondeling overeenstemming met [gedaagde] is bereikt over de belangrijkste uitgangspunten van de huurovereenkomst. Volgens [eiser 1] c.s. hebben partijen afgesproken dat zij een aantal werkzaamheden zou uitvoeren in de (toen nog) casco bedrijfsruimte (onder andere het leggen van een vloer, sauzen van scheidingswanden en plaatsen van wandcontactdozen), waarna de huurovereenkomst op 1 mei 2024 zou ingaan voor een periode van drie jaar met een mogelijkheid tot verlenging met telkens drie jaar en een huurprijs van € 20.340,- per jaar exclusief servicekosten en btw. [gedaagde] betwist dat. Volgens hem hebben partijen geen overeenstemming bereikt over de belangrijkste uitgangspunten van de huurovereenkomst, zijn de werkzaamheden niet op zijn verzoek uitgevoerd en heeft hij juist aangegeven eerst het concept van de huurovereenkomst te willen zien en beoordelen. Toen dat concept enige tijd op zich liet wachten, heeft [gedaagde] naar eigen zeggen zijn interesse in de bedrijfsruimte verloren.

2.6.Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 BW). Dat hoeft niet schriftelijk plaats te vinden, maar kan in elke vorm geschieden en in een of meer gedragingen besloten liggen (artikel 3:37 BW). De aanvaarding van [gedaagde] blijkt vooralsnog nergens concreet uit. De verklaringen van [naam 1] en [naam 2] over de gang van zaken tijdens de bezichtiging op 5 april 2024, waarbij ook de handen zouden zijn geschud als blijk van de bereikte overeenstemming, staan tegenover de betwisting van [gedaagde]. Ook de (niet erg gedetailleerde) verklaring die de makelaar in een e-mail van 4 juni 2024 heeft geschreven, is onvoldoende om in dit kort geding ervan uit te gaan dat een huurovereenkomst tot stand is gekomen. De betwisting door [gedaagde] zou in een gewone procedure leiden tot een bewijsopdracht, maar voor bewijslevering is in dit kort geding geen plaats. Zonder bewijslevering is het dus onvoldoende aannemelijk dat tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Ook een belangenafweging leidt er niet toe dat de eis van [eiser 1] c.s. desondanks moet worden toegewezen. Daarvoor heeft [eiser 1] c.s. onvoldoende gesteld.